De bloedworm is een geniepige gast, hoe moeten we die bestrijden?
De bloedworm kan paarden erg veel last bezorgen (vermageren, koliek, sloomheid, bloedarmoede, eiwitgebrek en zelfs sterfte). Deze veel voorkomende worm heeft een aantal ingenieuze ontsnappingswegen in zijn levenscyclus en verstopt zich op verschillende momenten en manieren voor alle behandelingen met de beschikbare wormmiddelen. Vanwege deze eigenschappen moeten we ons bij de preventie van bloedwormziekte (cyathostominose) ook in hoge mate richten op het verminderen van het aantal eieren op de wei of tussen het voer.
De ontsnappingswegen en bijzonderheden van de bloedworm:
1) Al op de wei trekt de larve een stevig harnas aan en kan zo vele maanden overleven (van augustus tot april!). Als een land tussen augustus en december beweidt wordt met paarden die veel bloedwormeitjes uitscheiden zal het ook het volgende jaar zorgen voor paarden die sterk besmet worden!
2) Zo gauw de larve na opname door het paard de dikke darm betreedt verstopt het zich in het slijmvlies waar het rondwandelt, veel beschadigingen maakt én niet meer bereikbaar is voor bijna alle wormmiddelen
3) In de darmwand kunnen na een hoge besmetting van het weiland véle tienduizenden larven in de wand zitten
4) Als het hem uitkomt maakt de larve in het slijmvlies van de darm een huisje (gaat inkapselen) waarin het gedurende drie jaar kán blijven wachten tot het zich verder ontwikkelt
5) De larven vertrekken ineens in enorme hoeveelheden uit hun huisjes naar de darminhoud en beschadigen hierbij een groot deel van het darmoppervlakte waardoor het paard (als het paard ernstig besmet was) in ernstige problemen komt
6) Ook door behandeling met een wormmiddel waarvan de volwassen worm doodgaat kunnen de larven in de darmwand ineens massaal in actie komen
7) De volwassen worm leeft enkele maanden en legt in de darminhoud enórm veel eieren die met de mest op het land komen en waar ze al binnen een week weer besmettelijk zijn
8) De volwassen worm is al niet meer gevoelig voor veel wormmiddelen (mééstal nog wel voor ivermectine en moxidectine)
9) De bloedwormlarve in het paard is alléén beperkt (80-90%) gevoelig voor moxidectine. Ook met dit middel kunnen we bij een ernstige infectie onvoldoende larven doden om ziekte te voorkomen!
10) Als een weide sterk besmet wordt door andere paarden kun jij je paard door frequente behandelingen met een (nog werkend) middel nauwelijks beschermen tegen bloedwormproblemen Het is een groot en wijd verspreid misverstand dat alle bloedworm problemen voorkómen kunnen worden door behandeling met moxidectine in de herfst of/en aan het eind van het weideseizoen. De larven zitten al in de darmwand, beperken al de opname van voedingsstoffen, zijn maar beperkt te doden en kunnen nog jaren voor problemen zorgen.
De bestrijding van de bloedworm
Eigenaren, stalhouders en paardenartsen moeten samenwerken om de besmetting van de weide het gehele jaar, en vooral van april tot het eind van het weideseizoen of de winter laag te houden. Enkele van de mogelijke maatregelen:
1) Controleer vóór en regelmatig tijdens het GEHELE weideseizoen (bv april, juli en oktober) met mestonderzoeken steeds welke paarden bloedwormeitjes uitscheiden. Behandel de paarden met hoge eitelling met het juiste middel. Vraag een deskundige paardenarts om hierbij te begeleiden
2) Indien mestonderzoeken tijdens het weideseizoen om belangrijke redenen niet uit te voeren zijn moet op grond van risicoanalyse van de dieren, de weide en de groep (leeftijd, weidebezetting, wormhistorie) een behandelplan opgesteld worden
3) Probeer de wormbestrijding gezamenlijk te coördineren, dat betekent niet dat paarden steeds perse tegelijk behandeld moeten worden
4) Besteed extra aandacht aan risicodieren zoals dieren jonger dan vier jaar, dieren met onbekende of ongunstige wormhistorie of dieren met verminderde weerstand
5) Behandel aan het eind van het weideseizoen of (indien het weideseizoen doorloopt) eind november alle dieren met het juiste wormmiddel
6) Maak een plan om te voorkomen dat nieuwe paarden het weiland gaan besmetten
7) Zorg dat gedurende het gehele weideseizoen voldoende gras of ander ruwvoer aanwezig is. Hiermee wordt voorkomen dat de dieren het gras bij de mesthopen besmet zijn) gaan opeten
8) Rijdt nooit stalmest van paarden over de paardenwei
9) Probeer mest zoveel mogelijk uit de wei te ruimen (liever meer dan een keer per week)
10) Als het mogelijk is helpt het om het weiland ook te laten beweiden door schapen en/of runderen
11) Indien mogelijk wordt de besmetting ook verlaagd door afwisselend hooien en begrazen
12) Indien mogelijk: houdt het aantal paarden per hectare laag